Welke voedingsmiddelen consumeren ze voornamelijk?

In de literatuur zijn weinig gegevens terug te vinden omtrent de consumptie van specifieke voedingsmiddelen door personen met ON. Om zicht te krijgen op de innamefrequentie van specifieke voedingsmiddelengroepen bij personen met en zonder ON (of risico op ON), werd aan een subgroep van deelnemers (n = 243) aan het eigen onderzoek gevraagd om een voedselfrequentievragenlijst (FFQ) in te vullen. De verzamelde gegevens werden vervolgens geanalyseerd per DOS-groep (laagscoorder (n = 187), at-risk (n = 40), hoogscoorder (n = 16)) en waar mogelijk vergeleken met de resultaten van de Belgische voedselconsumptiepeiling (VCP)(De Ridder et al., 2016).

De cijfers omtrent het gebruik van water, koffie, thee en light frisdranken tonen geen opvallende verschillen tussen de laagscoorders, at risk-groep en de hoogscoorders.

Voor wat betreft de graanproducten en aardappelen zijn er wel enkele voedingsmiddelen, waarvan de consumptiefrequentie opvallende verschillen laat zien tussen de groepen. Zo blijkt 85,7% van de hoogscoorders nooit niet-volkoren ontbijtgranen te eten, de overige 14,3% eet dit minder dan 1 keer per week. Bij de laagscoorders (53,0%) en bij de at risk-groep (54,5%) ligt het percentage respondenten dat ā€˜nooitā€™ antwoordde opvallend lager. Mogelijk kan het gebrek aan vezels en het vaak hoge suikergehalte een verklaring geven. Echter, ook bij de volkoren ontbijtgranen geeft 57,1% van de hoogscoorders aan dit nooit te eten (t.o.v. 40,7% laagscoorders en 23,6 at risk).

Voor wat betreft brood, aardappelen, pasta en rijst zijn geen opvallende verschillen waar te nemen tussen de DOS-groepen. Algemeen ligt de consumptiefrequentie van de volledige steekproef lager dan bij de gemiddelde Belgische bevolking (De Ridder et al., 2016). 

Bij groenten is het verschil met de VCP minder groot. Enkel bij de ā€˜rauwe groentenā€™ wordt een opvallend verschil waargenomen. 46,9% van de hoogscoorders eet dagelijks rauwe groenten, in de VCP is dit slechts 20,9 - 25% (De Ridder et al., 2016). Ook ten opzichte van de andere DOS-groepen is dit een groot verschil, die eerder de cijfers van de VCP benaderen: 24,5% voor de laagscoorders en 21,6% voor de at risk-groep.

Voor de consumptie van groenten uit blik, bokaal of diepvriezer zien we uitersten tussen de hoogscoorders onderling: 1 op 4 geeft aan dit nooit te gebruiken, terwijl 15,7% aangeeft dit dagelijks te gebruiken. Ter vergelijking: in de VCP geeft max. 11,6% aan dit nooit te gebruiken en max 5,7% aan dit dagelijks te gebruiken (De Ridder et al., 2016).

De consumptiefrequentie van vers fruit neemt toe met de DOS-groep. Hoogscoorders scoren hier veruit het hoogste, met 90,5% van de bevraagden die dagelijks meer dan 1 stuk vers fruit eten, ten opzichte van 70,9% van de at risk en 53,5% van de laagscoorders. De 90,5% hoogscoorders (maar ook de 70,9% at risk) blijkt opvallend veel te zijn, wanneer we dit percentage vergelijken met de gegevens uit de VCP: 37,5% van de 18-39-jarigen en 55,1% voor de 40-64-jarigen eet meer dan 1 stuk fruit per dag (De Ridder et al., 2016). 14,3% van de hoogscoorders eet zelfs meer dan 3 stuks fruit per dag.

Binnen de categorie melk en calciumverrijkte sojaproducten valt meteen op dat gesuikerde melkproducten door de hoogscoorders opvallend vaak als ā€˜gebruik ik nooitā€™ worden aangeduid. Bij gearomatiseerde melk geeft 85,7% van de hoogscoorders aan dit nooit te gebruiken. Een percentage dat opvallend hoger ligt dan dat van de laagscoorders (47,0%) en de at risk-groep (45,5%), die de percentages uit de VCP evenaren.

Eenzelfde patroon wordt waargenomen voor pudding, ook daar is het aantal hoogscoorders dan ā€˜nooitā€™ antwoordt hoger dan de andere 2 groepen, die op hun beurt de VCP evenaren. Voor de categorie ā€˜melkā€™ wordt een discrepantie waargenomen binnen de groep van de hoogscoorders: 1 op 3 drinkt minstens 1 keer per dag melk, tegenover 4 op 10 hoogscoorders die nooit melk drinken. Het dagelijks gebruik van yoghurt en verse kaas (natuur) ligt hoger bij de hoogscoorders (41,9%) dan bij de andere 2 groepen Ć©n de VCP.

Sojadranken worden iets vaker gebruikt door de hoogscoorders dan de andere groepen (en de VCP). Voor dranken op basis van haver, rijst en amandel zijn er geen duidelijke verschillen tussen de groepen. Algemeen ligt de consumptie eerder laag.

In de categorie vlees, vis, eieren en vervangproducten valt op dat hoogscoorders en at-riskscoorders minder vleesbereidingen, magere vleeswaren en vette vleeswaren consumeren. Bijna 1 op 2 hoogscoorders geeft aan nooit vette vleeswaren te eten. Ook voor vers rundvlees, varkensvlees, gevogelte en paardenvlees ligt de consumptiefrequentie lager bij hoog- en at risk-scoorders, maar minder uitgesproken. Voor vis, schelp- en weekdieren en eieren worden geen verschillen waargenomen tussen de groepen.

Het gebruik van vegetarische producten, noten en zaden ligt dan weer hoger bij de at risk- en hooscoorders dan bij de laagscoorders en de VCP. Opvallend is dat het gebruik van peulvruchten bij de hoogscoorders duidelijk lager ligt dan bij de andere 2 groepen. EĆ©n op 3 hoogscoorders (33,3%) hoogscoorders geeft aan nooit peulvruchten te eten. Bij de at risk-groep (14,5%) en de laagscoorders (19,0), waarvan de cijfers in overeenstemming zijn met de VCP, ligt dit aantal lager.

In vergelijking met de at risk-groep en laagscoorders, blijken de hoogscoorders een duidelijke voorkeur te hebben voor oliƫn als vetstof, over welke soort olie dit dan gaat, kan niet afgeleid worden uit het onderzoek. Boter en/of reuzel worden zelden gebruikt: 7 op 10 van de hoogscoorders geeft aan dit nooit te gebruiken. Maar ook plantaardige minarines en margarines worden opvallend weinig gebruikt. Slechts 5% van de hoogscoorders maakt er dagelijks gebruik van en 57,1% geeft aan dit nooit te gebruiken.

Een opvallende trend, die enkel bij de hoogscoorders wordt waargenomen, is het beperken of soms bijna volledig vermijden van voedingsmiddelengroepen die rijk zijn aan ā€˜vrije suikersā€™, zoals fruitsappen, gedroogd fruit, gesuikerde melkproducten, ijs, gesuikerde frisdranken, sport- en energiedranken, patisserie en gebak en toespijs (choco, confituur, speculoospasta). EĆ©n uitzondering daarop zijn de ā€˜zoetwaren en chocoladeā€™. Bij de hoogscoorders ligt het percentage (bijna) dagelijkse gebruikers dubbel zo hoog als bij de andere groepen.

Een andere opvallende bevinding is de zeer beperkte consumptie van alcoholische dranken. Zo geeft ca. 2/3de van de bevraagde hoogscoorders aan nooit bier of sterke drank te drinken. Wijn wordt door 40% van de hoogscoorders nooit gedronken en door de overige 60% maximaal 1x/week. Verrassend genoeg wordt ook alcoholvrij bier quasi nooit gebruikt, 9 op 10 hoogscoorders geeft aan dit nooit te drinken.

Als laatste worden ook gefrituurde bereidingen veel minder gegeten door hoogscoorders in vergelijking met de andere groepen. Dit geldt zowel voor frieten (1 op 10 eet nooit frieten), gefrituurde aardappelbereidingen, appelbeignets, als gefrituurde kaas-, vlees- of visbereidingen.

Concluderend kan gesteld worden dat wat de voedingsmiddelenconsumptie betreft, de groep van de hoogscoorders toch wel enkele opvallende verschillen vertoont met de andere 2 groepen. De hoogscoorders lijken daarbij beter aan te leunen bij de aanbevelingen voor gezonde voeding volgens de ā€˜Food Based Dietary Guidelinesā€™ van de Hoge Gezondheidsraad (2019).